.comment-link {margin-left:.6em;}

.

vrijdag, september 03, 2004

Uit mijn reisboek

Een bezoek aan Varanasi laat niemand onberoerd. Het is alsof men een reis in een tijdmachine maakt naar de Middeleeuwen. In deze chaos komt de reiziger niet alleen India met al zijn tegentellingen tegen, hij komt ook zichzelf tegen. In Varanasi kan hij er niet meer omheen, hij ziet te veel:
Het vuil, de krioelende mensenmassa, de biddende pelgrims in het water, prachtig geklede rijken langs vieze kinderen in vodden, brandstapels en verwelkte bloemen in het water. En dat is nog alleen wat het oog ziet. Wat ook nog op hem afkomt, is de oorverdovende herrie van motorboten en Hindi-pop. De stank van het rottende afval vermengd met de zoete geur van wierook. En dan die hitte! Vanaf eind maart kan de temperatuur hier behoorlijk oplopen.

Varanasi brengt ons in contact met de totaliteit van het leven. Harmonie en schoonheid zijn aanwezig in de tempelbouw. Het water van de Ganges is voor onze westerse maatstaven eerder smerig dan louterend. De pelgrims hebben maar één doel en haasten zich door de straatjes naar de rivier, overal ligt straatvuil en de armoede van bedelaars is schrijnend. Bij de ghats, de trappen naar het water, hoort u vedische gezangen en dwars er doorheen het geschetter van een luidspreker die de nieuwste film aankondigt.
Varanasi is de heiligste der heilige steden, waar iedere hindoe hoopt te sterven. Voor de hindoe is de dood de overgang naar hopelijk een beter bestaan, daarom viert hij de dood. De individualiteit die bij ons zo hoog in het vaandel staat, is voor de hindoe niet meer dan een golfje op de oceaan van het leven. Wij westerlingen moeten vaak wel even slikken of een andere kant op kijken, wanneer we ons realiseren dat de lijken op de brandstapel langzaam verkolen, of wanneer we de doden zien die in de Ganges drijven.